Vlegel op een stenen plein
een grijnslach op je koude kop
streng in de leer, maar voor een boeteling
zacht: een liefje, schatje, doetje, poeleke, liefste
zoete, stoute Mestreechter Geis
Je kijkt om, betrapt
en van geen kwaad wetend?
Waarom , een witz, een klein vergrijp
een hebbeding o lieveling? En op je heup?
Een grap voor een klap, o suuse?
De Wiekeneer, zijn spitse hoofd
gehoed en iets verbeten
laat je achter
zijn rug, zie je zijn rug
nog?
Wat heb je gedaan?
Wat heb je gelaten?
Het is een eerlijke figuur
is hij gekwetst
en op zichzelf verlaten?
Zijn jullie zo anders dan
beide hol en in de tijd een baken?
Hij streng eerder, in de leer
jij voor de biecht geschapen?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten